Terry, de circushond

“Terry, de circushond” is het laatste dierenverhaal van Jack London waar ik, in het kader van deze Boekenweek — TJIELP TJIELP – De literaire zoo — aandacht aan zal besteden. De oorspronkelijke titel van het werk luidt: “Michael, Brother of Jerry” (uit 1917). Alternatieve titels van Nederlandse vertalingen zijn o.a. “Michael, broeder van Jerry” en “Terry, de broeder van Jerry”. Deze Jerry komt in een eerder werk van Jack London voor, namelijk in het boek “Jerry of the Islands” (eveneens uit 1917), maar het boek over Michael/Terry is ook te lezen zonder deze achtergrondkennis. Het is een vrij onbekend werk van Jack London en het is vrees ik ook niet makkelijk te krijgen, maar de UBA heeft het werk in elk geval, zowel in het Engels als in het Nederlands. Zie ook WorldCat voor meer lokaties.

Van de achterkant van het boek:

Terry, een Ierse terrier, wordt door de hofmeester Dag Daughtry, meegelokt aan boord van zijn schip. Zij raken erg aan elkaar gehecht, maar als Daughtry na een tijd besmet blijkt te zijn met lepra, kan Terry niet bij hem blijven en valt in handen van een dierendresseur die hem op wrede wijze tracht af te richten voor een circusnummer.

Gelukkig komt door een toevallige ontmoeting aan zijn bestaan van gevangenschap een eind.

Een boek vol spannende belevenissen, voor jong en oud, voor elke dierenliefhebber.

 

Uit het verhaal:


Het was elf uur ’s morgens toen de bleke jongeman Terry halsband  en ketting aandeed, hem uit het quarantainegebouw haalde en overgaf aan een donkere man, die geen tijd verspilde aan een begroeting of een vriendelijk woord. Terry was een gevangene aan het eind van een ketting en hij zag al dadelijk andere gevangenen, die zijn kant opkwamen. Nooit eerder had hij zulke dieren gezien. Het waren drie logge, waggelende monsters van beren; toen hij ze  zag zette Terry zijn haren overeind en gromde diep, want hij  herkende ze uit oerinstinct – zoals een schaap de eerste wolf kent die hij ziet – als oude vijanden uit de wildernis.  Maar hij stond er te ver vandaan, had te veel meegemaakt en was te verstandig om ze aan te vallen. In plaats daarvan liep hij zover zijn ketting het toeliet door met stijve poten en wantrouwig snuffelend. Voortdurend snoof hij allerlei vreemde geuren op. Al kon hij niet door de muren heenkijken, hij rook de lucht, die hij later zou leren kennen als die van leeuwen, luipaarden, apen, bavianen, zeehonden en zeeleeuwen. Dit alles zou een gewone hond verbluft hebben, maar de uitwerking op hem was dat hij erg op zijn hoede, maar ook heel gedwee werd. Het was of hij in een nieuwe en monsterachtig bevolkte jungle liep en onbekend was met de gewoonten en de bewoners daarvan. Toen hij in de piste kwam, liep hij met nog stijvere poten naar de kant, zijn haren gingen overeind staan en hij gromde diep in zijn keel. Want in de piste waren vijf olifanten. Het waren kleine olifanten, maar voor Terry leken zij de grootste monsters, alleen te vergelijken met de moederwalvis, waarvan hij af en toe een glimp had opgevangen toen zij de ‘Mary Turner’ vernielde.
Maar de olifanten letten niet op hem; elk van hen greep met zijn slurf de staart van de olifant die vóór hem liep, zoals hun geleerd was te doen als zij de piste verlieten.
Terry kwam in de piste met de beren vlak achter zich aan. Het was een cirkel zo groot als de piste van een circus, in een vierkant gebouw met een glazen dak. Maar er waren geen stoelen om de piste, omdat er geen kijkers werden geduld. Alleen Harris Collins, zijn helpers, kopers en verkopers van dieren en mannen van het vak mochten zien hoe dieren werden gemarteld om kunsten te leren waarover het publiek zich met open mond zou verbazen of er zich lachend mee zou vermaken.


meer boekenweek bijdragen

Plaats een reactie